Een telescoop moet twee dingen doen: het beeld
vergroten, maar vooral ook veel licht opvangen. Hoe meer licht de kijker
opvangt en in ons oog bundelt, des te zwakkere sterren en nevels kunnen
wij zien. Dat opvangen van sterlicht gebeurt met het objectief.
Dat kan
een bolle lens zijn of een holle spiegel. Beide hebben dezelfde optische
werking: vergelijk maar eens een (bol) vergrootglas met een (holle)
scheerspiegel.
< Een
eenvoudige lenzenkijker op een parallactische montering
Het objectief bundelt het opgevangen licht en vormt in
het brandvlak een klein beeld van het object dat we waarnemen. Bij een
fototoestel zit in het brandvlak de film om het beeld op vast te leggen.
Bij een telescoop gebruiken we een extra 'vergrootglas' (oculair) om dit
kleine beeld sterk vergroot te kunnen waarnemen. Voor lenzen geldt
echter dat één enkele lens nooit een zuiver beeld geeft:
net als bij een prisma en een regenboog wordt wit licht gebroken in
verschillende kleuren. Om deze kleurfout op te heffen, moeten meerdere
lenzen worden gecombineerd tot één systeem. Dat noemen we
een achromatisch objectief. Een lensobjectief bestaat uit
tenminste twee lenzen. De veel duurdere apochromatische of
halfapochromatische objectieven bestaan vaak uit meer dan twee lenzen,
waarbij gebruik wordt gemaakt van speciale glassoorten met een
hogere brekingsindex om de kijkers korter te kunnen maken.
Bij een spiegelobjectief worden alle lichtstralen,
ongeacht hun kleur, op dezelfde manier gereflecteerd. Een spiegelkijker
heeft dus geen last van kleurfouten. Bovendien is een spiegel goedkoper
te maken dan een even groot lensobjectief: voor een spiegel hoeft maar
één oppervlak geslepen te worden, maar voor een
lensobjectief tenminste vier! Toch is een spiegelkijker niet per se
beter dan een lenzenkijker. Om het beeld van een spiegelkijker te kunnen
waarnemen, is een hulpspiegel nodig die het beeld buiten de kijkerbuis
brengt. Deze extra spiegel zit dus in de lichtweg en houdt wat licht
tegen. Bovendien kunnen scherpte en contrast van het beeld nadelig
worden beïnvloed.
In de praktijk blijkt dat waarnemers kiezen voor de
kijker die het beste past bij wat ze willen zien. Lenzenkijkers geven
een hoog contrast en zijn geliefd bij planeetwaarnemers. Spiegelkijkers
van dezelfde prijs kunnen een grotere diameter hebben. Daardoor vangen
ze meer licht op en dat maakt ze veel geschikter om lichtzwakke
neveltjes mee te bekijken. Maar u kunt er ook best planeten mee
waarnemen.
Ook andere overwegingen kunnen een rol spelen. Een
lenzenkijker heeft een afgesloten buis. Er kan moeilijk stof inkomen en
de kijker is betrekkelijk onderhoudsvrij. Veel spiegelkijkers, zoals de
populaire Newtontelescoop,
hebben een open kijkerbuis. Enig onderhoud is dan regelmatig nodig.
Een spiegelkijker van het Newtontype
gebruikt een vlakke spiegel die onder een hoek van 45 graden in de
lichtweg staat, om het beeld naar de oculairhouder te brengen, die
bovenaan de kijkerbuis is geplaatst. >
Naast de Newtonkijker zijn er diverse andere soorten
spiegelkijkers. Deze gebruiken meestal een bolle vangspiegel om het
licht terug te kaatsen, waarbij het licht door een gat in de
hoofdspiegel, achterin de kijkerbuis, weer naar buiten kan komen. Het
bekendste voorbeeld daarvan is de Cassegraintelescoop.
Vaak wordt er voorin de kijker nog een extra lens geplaatst, die
bedoeld is om beeldfouten van het spiegelsysteem op te heffen. Dit
soort systemen heten catadioptrisch.
Voordeel van deze type kijkers is dat de kijkerbuis weer stofvrij is
afgesloten. Een nadeel is dat ze nogal prijzig zijn. Onderstaande
figuur toont verschillende kijkertypes.
Website ontwikkeling: Edwin Mathlener
© 2004-2013 Stichting 'De Koepel' en
Stichting Universum; © 2014-2022 Stichting Universum
|